Tijverschillen langs de kust

Door de bodemconfiguraties, de vormen van de kusten en allerlei andere neveneffecten kent de Noordzee een ingewikkeld getijsysteem. De getijkrommen van een aantal meetpunten langs de Nederlandse kust laten onderlinge verschillen zien tussen hoog- en laagwaterstanden. De grootste tijverschillen in Nederland treden op bij Bath achterin de Westerschelde door stuwing van de getijgolf in het estuarium, gemiddeld 4,80 meter tussen hoog- en laagwater. Vanaf Vlissingen neemt het tijverschil in noordelijke richting langs de kust duidelijk af. Bij Den Helder is het effect minimaal door de nabijheid van het amfidrome punt (zie vorige pagina), waarna het weer langzaam toeneemt. getijs.gif (5193 bytes)

Uit de getijkrommen valt het verschil in tijdsduur van eb en vloed op te maken. In Harlingen duurt het gemiddeld 4 uur en 58 minuten voordat het water op zijn hoogst is, maar 7 uur en 27 minuten voordat het weer laagwater is. Het is dus veel langer eb dan vloed. Hetzelfde verschijnsel valt ook op andere plaatsen waar te nemen. De verklaring hiervoor ligt voornamelijk onder water. De getijgolf beweegt zich met een bepaalde snelheid voort. Hoe dieper de zee, hoe meer bewegingsvrijheid. Het getij van de oceaan vertoont in tijdsduur van eb en vloed nauwelijks asymmetrie. De Noordzee en zeker de Waddenzee zijn echter niet zo diep. Als de vloed tussen de eilanden door de Waddenzee in wordt gedrukt richting Harlingen, dan gebeurt dat met een grote kracht. Het water ondervindt veel weerstand van de zeer ondiepe Waddenzee. Als na de vloed het water met eb weer terug moet, dan is de stuwende kracht van de Noordzee niet aanwezig, maar de weerstand van de bodem natuurlijk nog wel. Eb doet er daarom veel langer over om het water weg te krijgen dan de vloed erover doet om het water binnen te krijgen.

Langs de Hollandse kust en landinwaarts op de rivieren doet zich een merkwaardig verschijnsel voor. Zoals te zien is aan de getijkromme van Hoek van Holland (aan het begin, links) blijft het water na het laagste niveau bereikt te hebben een tijdje laag. Na een klein beetje gestegen te zijn, zakt het water weer en volgt er een tweede laagwater. Pas daarna stijgt het water snel en wordt het weer vloed. 
een aggerZo'n kleine stijging, waarna weer een daling volgt wordt een agger genoemd. Bij Den Helder doet zich een zelfde verschijnsel voor, maar dit keer gebeurt het bij vloed. De vloed wordt als het ware uitgerekt. Hier spreekt men niet van een agger, maar van een dubbele kop. De sterkte van dit verschijnsel is afhankelijk van tijd en plaats. Bij springtij is er sprake van een grotere agger en bij doodtij van een kleinere. De verklaring van dit verschijnsel moet worden gezocht in de nabijheid van het amfidrome punt (zie de vorige pagina), zo'n 70 km uit de kust. Dit punt verzwakt het maansgetij, waardoor andere getijcomponenten hun invloed kunnen doen gelden. Aangezien de cotidal lines van andere getijcomponenten heel anders lopen dan die van het maansgetij, kunnen in bepaald situaties deze ervoor zorgen dat aggers e.d. ontstaan. Meer hierover in het laaste deel.


Naar volgende pagina

Naar vorige pagina